De 'Neanderhalers in Fryslân' waren in ieder geval aanwezig op de vindplaats die bekend is geworden onder de naam 'Schuilenburg', nabij het Friese dorp Eastermar (Oostermeer). Nadat er langs de zuidrand van de groeve een nieuw vak was aangemaakt voor exploitatie, werd op het blootgekomen keizand een aantal artefacten gevonden, waaronder een zgn. spitsschaaf. Omdat de artefacten 'bijeen' lagen werd er aan een mogelijke site gedacht. Vanuit de APAN werd er dan ook een opgraving gestart. Gedurende langere tijd werd er elke zaterdag met een aantal leden geschaafd en ingemeten. Dit leverde al gauw vele werktuigen op, met daarnaast veel afval in de vorm van kleine en grotere afslagen. Er werd per uitgezet vak gegraven en geschaafd. Het materiaal werd per vak in een speciaal daarvoor gelabelde plasticbak opgeborgen. Op de foto zijn een aantal van die bakken te zien.
Waar in de prehistorie artefacten geslagen zijn kan bij een opgraving veel afval verwacht worden. Op Schuilenburg werd daarvan veel aangetroffen binnen het uitgezette gebied. Daarbinnen werden de artefacten in een boogvorm aangetroffen. De ingetekende artefacten vertoonden een halve cirkel met een doorsnee van meerdere meters. Daarbuiten werd nauwelijks nog materiaal aangetroffen. Dit kan betekenen dat er mogelijk sprake is geweest van een hut-plattegrond.
Op de foto is duidelijk het homogene karakter van de groep te zien. Dit is ook te verwachten van een opgegraven site. Schuilenburg was de derde opgraving van een Midden Paleo-site op het Drents/Fries keileem plateau.
Het 'incert facto' dat er officieel in 1988 over is uitgesproken heeft het onderzoek naar het Midden Paleolithicum gedegradeerd tot een niveau van ver voor 1965. In dat jaar werd nl. de bekende site Hoogersmilde opgegraven. Met deze opgraving werd er in de tien jaar daarna een vruchtbaar klimaat geschapen voor het onderzoek naar het Midden Paleolithicum. Nederlandse wetenschappers deden internationaal van zich spreken. De Neanderthaler had kampementen in de Lage Landen achter gelaten, ver buiten de beschutting van heuvels en grotten.
Na 1975 werden alle gegevens die daarmee te maken hadden getorpedeerd tot vervalsingen. Met alle gevolgen van dien voor soorgelijke vondstgroepen. De officiële wetenschap staat met lege handen. Internationaal doet ze niet meer mee, of zouden onze noordelijke deskundigen denken weer een kans te kunnen maken met het armzalige groepje hoogglanzers uit de vitrines van het IJstijden Museum in Buitenpost?
Laten we hopen van niet.